• Header
  • Header
  • Header
  • Header
  • Header
  • Header
  • Header
klogozwart

Vogelbeschermingswacht Zaanstreek
Werkgroep Roofvogels en Uilen

Kerkuilen

UILEN Tytonidae en Strigidae

 Uilen vormen een zeer uniforme groep vogels, waarvan de stamboom tenminste 50 miljoen jaar teruggaat. De levensvorm ‘’uil “ is in de evolutie slechts eenmaal tot ontwikkeling gekomen, wat te zien is aan de vele gemeenschappelijke eigenschappen. Tegenwoordig komen op de wereld ruim honderd uilensoorten en nog eens 100 ondersoorten voor. Uilen worden ingedeeld in kerkuilen (Tytonidae) en echte uilen( Strigidae). De Tytonidae hebben een zijdeachtig glad verenkleed, relatief kleine ogen, een smalle lange snavel, een uitgesproken gezichtssluier en een zaagtanding aan de binnenzijde van de middelste teen, de zgn. poetsklauw. De braakballen hebben een glanzend zwarte slijmhuid en de nestjongen krijgen opeenvolgend twee echte dons kleden. Alle overige uilen, de Strigidea, hebben een gladde binnenzijde van de klauwen en de nestjongen en takkelingen hebben een half donzig nestkleed.

 

KERKUIL Tyto alba, Barn Owl, Schleiereule, Chouette effraie

Kenmerken: Lichte uil met grote kop met wit hartvormig gezicht en zwarte ogen. Bovenzijde goudbruin oranjegeel met veel zilvergrijs en donker gebandeerde vleugels en staart. Onderzijde overwegend licht oranjegeel en gespikkeld. Mannetjes zijn meestal iets lichter van kleur dan vrouwtjes. Lange geelbruine snavel en lange x- benen met tenen, die met borstelige veertjes zijn bedekt. Klauw van middenteen is aan binnenzijde van zaagtanding voorzien en dient als poetsklauw. Lange slanke vleugels, langzame schommelende lage vlucht. Vrouwtje gem. iets zwaarder 310/370 g. Mannetje 290/340g. Het geslacht kan bepaald worden aan de hand van de vlekken op de vleugels. Gem. leeft. 1,5 jaar, max. 23 jaar. Sterfte 1e jaar ca. 68%, volgende jaren 50%. L. 34 cm. SW(Vleugelspanwijdte) 90/98 cm.

Geluid: Krijsende roep bij territoriumafbakening en schelle onheilspellende schreeuw bij alarm. Tijdens broedtijd allerlei wonderlijke sissende, blazende, klokkende en snurkende geluiden.

Voedsel: Het belangrijkste prooidier is de veldmuis, die bij max. populatiedichtheden, wel 95% van het menu kan uitmaken. Overtollige prooien worden het hele jaar opgeslagen. Op de broedplaats soms wel tot 80 muizen. Ook veel spitsmuizen, die andere uilen niet lekker vinden. Vogelprooien zijn meestal mussen, spreeuwen en zwaluwen, die op gemeenschappelijke slaapplaatsen of nesten geslagen worden. Soms ook ratten, vleermuizen en insecten. Met de langzame, roeiende vluchtjacht op 1-4 m hoog met regelmatige glijpauzes wordt, bij voorkeur tegen de wind in, het jachtgebied in smalle stroken systematisch afgezocht. Bij slecht weer ook veel stand jacht. Door het speciale gehoor kan de Kerkuil zelfs in volledig donkere gebouwen prooien vangen. Dichtknijpen met de tenen van de lange klauwen is meestal voldoende om te doden. Toch volgt in de regel een snelle beet om de prooi te doden, vooral als deze zich zou kunnen verweren, zoals de bruine rat. De braakballen van kerkuilen onderscheiden zich van die van andere uilen, door een zwarte laklaag en zijn groter (gem. 4 cm).

Voorkomen: Standvogel van agrarische gebieden. Voor broedplaats afhankelijk van hoofdzakelijk agrarische gebouwen en nestkasten. Bij voedseltekort zwerfvogel. Ook jongen zwerven 1e jaar. In 60tiger jaren in Nederland ca. 100 paar. In 2014 ca. 3000 paar. In Zaanstreek tot 2000 niet aanwezig. In 2014 ca. 20 broedparen. De Kerkuil vormt nauwelijks lichaamsvet en is zeer kwetsbaar bij voedselgebrek en sterk afhankelijk van muizenpopulatie. In strenge winters, vooral met sneeuw, sterven veel Kerkuilen. Ook in het verkeer komen veel Kerkuilen om, omdat ze vaak op geringe hoogte boven wegbermen jagen, waar veel muizen voorkomen.

Voortplanting: Mannetjes en vrouwtjes zijn al voor het einde van het eerste levensjaar vanaf 6 maanden geslachtsrijp. Door de hoge sterfte wordt, zelfs midden in een broedperiode van partner gewisseld. Ook komt polygynie voor; een mannetje met 2 vrouwtjes. Afhankelijk van het voedselaanbod worden geen, een, twee en soms drie broedsels grootgebracht met max. 20 jongen per jaar.

Kerkuilen broeden meestal in gebouwen op donkere plekken of in nestkasten en in holten in bomen en rotsen. Hebben een voorkeur voor nestplaatsen, die overeenkomen met die waar ze zelf zijn grootgebracht b.v. nestkasten. Volwassen vogels hebben een sterke binding met de broedplaats. Maar soms verhuizen ook volwassen vogels over honderden km ‘s. Meestal 4-7 witte langwerpige eieren. Donzige nestblijvers, die min. 2 dagen in leeftijd van elkaar verschillen. Net uit het ei wegen de kale jongen ca. 14 g. De ogen beginnen zich met 8 dagen te openen en de iris is de eerste 2 weken lichtblauw. Het 1e dons kleed is wit, het tweede dons kleed, dat zich ontwikkelt tussen de 10e en 18e dag is aan de rugzijde grijswit en de buikzijde geelwit. 2 Weken oude jongen kunnen al hele muizen verslinden en vanaf 4 weken zelf eten. Kannibalisme komt regelmatig voor en betreft de kleinste maar wel dode jongen. Ze krijgen veren tussen 3e en 7e week. Zijn vlieg vlug na 60 dagen en zelfstandig na 70 dagen.

foto © Jos Spijkerman