• Header
  • Header
  • Header
  • Header
  • Header
  • Header
  • Header
klogozwart

Vogelbeschermingswacht Zaanstreek
Werkgroep Roofvogels en Uilen

Families

Over roofvogels en uilen...

In de Zaanstreek broeden jaarlijks ca. 100 paar Roofvogels en ca. 35 paar Uilen. De meeste nesten worden jaarlijks opgespoord door leden van de Werkgroep Roofvogels en Uilen van de Vogelbeschermingswacht "Zaanstreek". Vrijwel alle jongen worden gewogen, gemeten en geringd. Alle nest- en broedgegevens worden landelijk verwerkt door de landelijke Werk-groep Roofvogels Nederland. Zo is van jaar tot jaar duidelijk vast te stellen of het goed of minder gaat met de verschillende soorten. Vaste doortrekkers in voorjaar en herfst zijn 1 tot 3 visarenden, smellekens, sperwers, wespendieven en sporadisch een roodpootvalk. Tot de vaste gasten gedurende de hele winter behoren 5 tot 10 slechtvalken, 2 tot 4 blauwe kiekendieven en heel soms een enkele dag een zeearend.

Voor de komende jaren wordt een afname van het aantal roofvogels in de Zaanstreek verwacht als gevolg van nieuwe beheermaatregelen door Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer en de Provincie. De natuurorganisaties kiezen voor de weidevogels in Laagholland, waar de Zaanstreek onderdeel van is. Er worden de komende jaren zoveel mogelijk bomen en ruigtes opgeruimd en riet- en pitrusvelden weer tot weidegebied gemaakt, ten koste van de roofvogels en uilen.

Roofvogelexcursies

In de maand juni organiseert de Poelboerderij (Bezoekerscentrum voor het Wormer- en Jisperveld) vijf speciale vaarexcursies, die geleid worden door leden van onze werkgroep.  Vooraf aan de vaartocht geven zij een snelcursus “Roofvogels herkennen”. En indien mogelijk geven zij aan boord  een ringdemonstratie van jonge buizerds of torenvalken. In deze tijd van het jaar hebben roofvogels jongen en moet er veel gejaagd worden. Daarom is er nu de meeste kans op het zien van een jagende Slechtvalk, Buizerd, Torenvalk en Bruine Kiekendief. Kleine kans op Boomvalk, Havik en Sperwer.  Info; zie website Poelboerderij.

 

kaart ©Jasper de Ruiter ( www.tringa-paintings.nl )

ROOFVOGELS  Accipitriformes                                                            

De meeste mensen vinden roofvogels, als ultieme vertegenwoordigers van wilde ongetemde natuur fascinerend en zijn van mening dat zij niet alleen onze bewondering maar ook onze bescherming verdienen. Maar ondanks alle moderne kennis over het nut van roofvogels zijn er nog steeds groepen mensen, die menen dat roofvogels schadelijk zijn en bestreden moeten worden.

Predators; roofvogels en roofdieren zijn noodzakelijk voor een gezond en divers eco-systeem. Zij staan aan de top van de voedselketen en zorgen voor spreiding en gezondhouding van populaties vogels, zoogdieren, reptielen en insekten. Wat indirect ook van gunstige invloed is op de flora en overige fauna. Een mooi voorbeeld zijn de Wapitiherten in het Yellowstone park. Na herinvoering van wolven in het park werd de populatie herten fors kleiner en merkbaar vitaler. De wolven ruimden vooral zwakke en zieke dieren op, maar zorgden er vooral voor dat de kuddes in beweging bleven. En doordat de herten meer gespreid het gebied begraasden en niet als voorheen hele stukken kaal vraten, werd het hele natuurpark opener en soortenrijker aan planten en daarmee aan insekten, kleine zoogdieren en vogels.

 Neemt het aantal prooidieren toe dan neemt ook de vruchtbaarheid en het aantal roofvogels toe en omgekeerd. Bij een hoge predatiedruk neemt de vruchtbaarheid van de prooidieren toe.  Bovendien trekken veel roofvogels na een slecht muizenjaar weg om elders voedsel te zoeken. In uitzonderlijke gevallen kunnen predators andere populaties sterk doen afnemen, maar nooit tot op het niveau van uitsterven.  

 Afname en uitsterven van bepaalde planten- en diersoorten zijn vrijwel altijd te wijten aan drastische menselijke ingrepen in het ecosysteem, zoals verstedelijking, ontbossing, overbevissing, jacht, intensieve landbouw en ander menselijk ingrijpen in natuurbeheer. Ontbreken van predators zoals wel voorkomt op eilanden kan leiden tot funktieverlies (bv. de vliegfunktie) en dwergvorming en maakt soorten kwetsbaarder voor uitsterven. Predators zijn belangrijke aanjagers van evolutie en daarmee van een grotere biodiversiteit en een gezonder ecosysteem.

 ROOFVOGELFAMILIES EN SOORTEN

Er zijn ca. 300 soorten roofvogels op de wereld, waarvan alleen de Visarend en de Slechtvalk op alle continenten voorkomen. In West-Europa broeden ca. 30 soorten. In Nederland broeden 15 roofvogelsoorten met in totaal ca. 100.000 vogels. Zij worden ingedeeld naar 3 families; visarenden, havikachtigen en valken. Van de visarenden pandionidae bestaat slechts een soort. Tot de havikachtigen Accipitridae horen arenden, buizerds, gieren, wouwen, sperwers, haviken en kiekendieven. Valken falconidae zijn genetisch meer verwant aan papagaaien en zangvogels dan aan havikachtigen.

 VOEDSELSPECIALISTEN

De meeste roofvogelsoorten hebben een beperkte voedselkeuze, sommige zijn zelfs uitgesproken gespecialiseerd. Torenvalken eten vooral veldmuizen. Een koude winter en voorjaar brengt de gras- en gewasgroei laat op gang en daarmee ook het voortplantingsseizoen van de veldmuizen. Bij voedselschaarste eten de meeste roofvogels alles wat ze te pakken kunnen krijgen, ook kevers en wormen. Het menu bestaat voor het overgrote deel uit veel voorkomende en makkelijk te vangen prooien, vooral jonge en zwakke exemplaren. Niet zelden worden ook oude en jonge vogels van het nest geroofd, zelfs van andere roofvogels en soortgenoten. Havik en Buizerd doen dat bij elkaar maar ook bij Boomvalk en Sperwer. Piraterij, het afpakken van prooi komt voor, vooral onder zeearenden, wouwen en buizerds.

Zelfs de trage Buizerd ziet kans prooien van Havik of Kiekendief af te pakken. Onverteerbare delen van het voedsel worden uitgebraakt.

 Voedsel                        Roofvogelsoort

Aas

Gieren, Wouwen en Buizerds

Insecten

Wespendieven en Boomvalken

Reptielen en amfibieën

Slangenarend

Vissen

Visarend en Zeearend

Kleine zoogdieren

Torenvalk, Bruine en Blauwe Kiekendief , Buizerd

Kleine Vogels

Sperwer, Boomvalk en Grauwe Kiekendief

Grote Vogels

Havik, Slechtvalk en Zeearend

 Aaseters zijn vaak slachtoffer van vergiftigd aas. De Buizerd is een grote maar beetje trage jager. Hij vangt vooral veel kleine prooien. Het gemiddelde prooigewicht bedraagt slechts 5 % van zijn eigen gewicht. Bij Havik en Slechtvalk is dat gemiddeld 15%. Een Buizerd heeft per dag een stuk of vijf muizen nodig, maar als hij een jong konijn vangt, is dat voor een dag genoeg. Een Torenvalk heeft dagelijks 2 tot 4 muizen nodig. Een Havik heeft aan een duif per dag meer dan hij op kan. De rest van de dag rust hij. Vandaar dat je roofvogels niet vaak te zien krijgt. Behalve in de baltstijd en wanneer ze jongen hebben, want dan moet er langer gejaagd worden. Dan heb je de meeste kans roofvogels in actie te zien. In Nederland zijn bos- en veldmuizen het stapelvoedsel voor veel roofvogels en uilen. Bijlsma toont aan dat er voor de bosmuis verbanden zijn met goede mastjaren met veel beukennootjes en het aantal grootgebrachte Buizerds. En hoe het aantal teken daarmee correleert.

Na een piekjaar van veldmuizen stort de muizenpopulatie meestal in. Deze trend doet zich de laatste decennia minder vaak voor. Het aantal muizen is bijna overal in Europa afgenomen, waarschijnlijk door de veel intensievere landbouw. Een veldmuizenpiek doet zich vaker voor na een zachte winter. Zoals de winter van 2013/2014, met een geweldige muizenexplosie tot gevolg, waardoor veel roofvogel-, uilen- en reigerpopulaties zich in het broedseizoen 2014 konden herstellen van de forse verliezen door voorgaande strenge winters. In januari van dat jaar werden in Friesland 723 Buizerds, tegen een jaar eerder 282, geteld. Blauwe Reigers 1114 tegen 436. Grote Zilverreiger 908 tegen 598. En op slaapplaatsen werden een record van 1700 Veld- en Ransuilen geteld. Boeren in Friesland klagen over de muizenschade aan weilanden. Maar in Friesland worden ook de meeste roofvogelbroedsels vernield van heel Nederland.

 Valken en Visarenden plukken hun prooien liefst op een hoge plek in een hoge kale boom of mast. De overige roofvogels eten hun prooien vaak op de grond, vooral wanneer deze te zwaar zijn om vliegend te transporteren.

 Tijdens overwinteren in Afrika zijn niet treksprinkhanen maar sedentaire sprinkhanen voor veel soorten roofvogels een belangrijke voedselbron.

Jachttechniek                                    Roofvogelsoort 

Zweefvlucht op grote hoogte

Gieren

Zweefvlucht op midden hoogte

Buizerd

Zweefvlucht op geringe hoogte

Kiekendief

Stilstaande vlucht (bidden)

Torenvalk en Ruigpootbuizerd

Standjacht vanaf zitpost

Buizerd

Lage verrassingsvlucht

Kiekendieven, Havik en Sperwer

Hoge, snelle duikvlucht

Slechtvalk en Boomvalk

 Deze jachttechnieken zijn niet altijd even specifiek. De Boomvalk combineert zijn jachttechniek soms met die van Sperwer en Havik. Andersom jagen Havik en Sperwer ook wel met stootduiken, b.v. op postduiven. En veel roofvogels beoefenen soms ook standjacht vanaf een zitpost. Maar elke jachttechniek vereist een specifieke vleugel- en staartvorm.

 Jachttechniek                                                                   De vleugel- en staartvorm

Zweefvlucht van gieren, arenden, buizerds en kiekendieven

Brede en/of lange vleugels en staart voor draagkracht

Verrassingsvlucht van haviken en sperwers

Korte en brede vleugels en lange staart voor snel wenden.

Duikvlucht van valken

Smalle lange vleugels en smalle of korte staart voor grote snelheid

 Het jachtsucces is meestal minder dan 25%. Prooidieren maken het roofvogels zo moeilijk mogelijk. Muizen doen dat door slechts om de twee uur een tijdje bovengronds actief te

zijn. En dan wel allemaal tegelijk, waardoor de kans voor elke individuele muis om gegrepen te worden, sterk is verkleind. Een groep spreeuwen of strandlopers balt in de vlucht samen, waardoor ze moeilijk te bejagen zijn. De tactiek van de roofvogel is dan een vogel van de groep te isoleren. Prooien worden altijd met de poten gegrepen. De kop wordt daarbij zoveel mogelijk naar achter gehouden om beschadigingen aan de ogen te voorkomen.

 Vrouwtjes roofvogels zijn groter en jagen op grotere prooien en andere plekken dan mannetjes. Niet broedende vogels slapen en jagen op andere plekken dan broedende vogels. Jonge vogels worden geweerd van de voedselrijkste plekken.

 KROMME SNAVELS EN SCHERPE KLAUWEN

De snavels van roofvogels zijn geschikt voor het losscheuren van vlees; bovensnavel lang met haakpunt en ondersnavel kort. De scherpe zijkanten van de bovensnavel worden gebruikt om een prooi open te snijden. Valken hebben een uitstulping in de bovensnavel, de zgn. valkentand, om de prooi snel met een nekbeet te kunnen doden.

 De poten van roofvogels zijn eveneens aangepast om de prooi goed te kunnen vasthouden en doden. Korte poten en korte tenen wijzen erop dat de soort zijn prooi op de grond slaat (Buizerd).  Lange poten en lange tenen wijzen op slaan van prooien in de lucht (Havik en Sperwer) of weggrissen van prooi uit hoge vegetatie (Kiekendief). De lange achterteen met lange nagel (Havik) is voor het snel en effectief doden van grotere prooien. De Visarend kan de buitenste teen naar achteren draaien en de tenen aan de onderzijde zijn voorzien van ruwe schubben voor een betere grip op glibberige prooien. De Wespendief heeft korte, weinig gebogen klauwen, geschikt om wespennesten uit te graven. Hij kan er ook zwakke prooien mee grijpen.

FENOMINALE ZINTUIGEN

Het gezichtsvermogen van roofvogels is fenomenaal. Het aantal lichtgevoelige oogcellen is achtmaal groter dan bij mensen. Bovendien werken roofvogelogen telescopisch, sterk vergrotend dus.  Gieren en buizerds kunnen op vele kilometers afstand aas ontdekken of andere roofvogels volgen, die op weg zijn naar een voedselbron. Wespendieven zien al op grote afstand een wesp. Een Boomvalk ziet op honderden meters afstand een libel. Een Torenvalk ziet met gemak en muis op 300 m afstand. Roofvogelogen zijn ook bifocaal. Zo kunnen ze prooi op grote afstand zien maar ook dichtbij bij het verorberen ervan. Zij kunnen snel scherpstellen (accommoderen), bewegingen, kleuren en contrasten onderscheiden.  Waarschijnlijk hebben ze ook een soort telelens in het oog, waarmee ze het beeld sterk kunnen vergroten.  Net als andere vogels hebben roofvogels een derde ooglid, dat van voren naar achteren over het oog wordt getrokken, het oog vochtig houdt en sluit bij het slaan van een prooi ter bescherming. Valken

jagen op het oog, Kiekendieven, Haviken en Sperwers daarnaast ook op gehoor. Kiekendieven hebben net als uilen een opvallende kopbevedering, een gezichtssluier, die als een geluidsversterker werkt. Bij sommige gieren speelt ook de reuk, bij het opsporen van aas, een rol.

 GESPREIDE VERENRUI

In tegenstelling met andere vogels, die in een korte tijd hun veren ruien, spreiden roofvogels de rui van slag- en staartpennen over een veel langere periode, sommige zelfs over het hele jaar. Vandaar dat je regelmatig roofvogels ziet met een gat in een vleugel. Bij alle soorten geldt dat vrouwtjes eerder met ruien beginnen dan mannetjes. Hun rui verloopt ook sneller, vooral in de eerste weken en ze ruien meestal gedurende de broedtijd. De mannetjes hebben een tragere, gelijkmatiger rui. Daardoor behouden ze hun optimale vliegvermogen, nodig om voldoende prooi voor te kunnen vangen. Zij moeten immers jagen voor vrouw en jongen. De wegtrekkers ruien vooral in Afrika.

 LEEFGEBIEDEN

Valken en Kiekendieven zijn vooral vogels van open gebieden. Sperwers, Haviken en Buizerds zijn meer bosvogels. Elke roofvogelsoort heeft zijn eigen leefgebied (habitat). Zo vormt een jonge bosaanplant b.v. in de Flevopolders de eerste jaren een broedplaats voor Kiekendieven. Als het jonge bos wat hoger wordt, maken de Kiekendieven plaats voor Sperwers en als het bos ouder en nog hoger wordt maken Sperwers weer plaats voor Haviken en Buizerds. Op voedselrijke gronden zoals in Flevo duurt deze natuurlijke successie ca. 15 jaar, op voedselarme zoals de Veluwe ca. 40 jaar. Maar de habitatkeuze is in de loop van de jaren veranderd. Het oosten van Nederland is door andere gewassen, vooral snijmaïs, voedselarm geworden voor muizen en duiven en daarmee voor veel roofvogels. Voormalige bosvogels als Sperwer en Haviken treffen we nu in de stad en in de polder aan.

Elk volwassen paar roofvogels heeft een territorium, waarvan de grootte afhankelijk is van de hoeveelheid voedsel. Binnen het territorium worden ongepaarde soortgenoten niet geduld Vogels zonder territorium leiden meestal een zwervend bestaan, wachtend op een kans in een bestaand territorium, wanneer daar een van de partners uitvalt en een plaatsje vrijkomt.   

DE VOORTPLANTING

In het algemeen geldt: hoe groter de vogel, hoe langer het duurt eer ze volwassen zijn en zich kunnen voortplanten.  Bij Zee- en Visarend duurt dat 4-5 jaar. Bij Havik, Buizerd en Kiekendief 2-3 jaar, bij Sperwer en Torenvalk 1-2 jaar.  Bij groot voedselaanbod gaan soms 1 en 2 jarigen al broeden. De meeste valken ook de grote zijn in een jaar geslachtsrijp. Vrouwtjes roofvogels zijn in het algemeen groter en zwaarder dan mannetjes. Zo is de havikvrouw anderhalf keer groter dan de man en slaat ze ook grotere prooien. Maar jonge mannetjes verlaten wel als eersten het nest. Waarschijnlijk uit angst voor de grotere vrouwtjes. Volwassen paren broeden niet altijd elk jaar. Bij onvoldoende prooidieren kan het vrouwtje onvoldoende conditie opbouwen voor het produceren van eieren. Daarvoor moet ze gemiddeld eerst tot twintig procent in gewicht toenemen. Bij onvoldoende voedsel geven ze een broedsel ook makkelijker op, b.v. bij verstoring.

Nesten, eieren, jongen en broedzorg

Paarvorming en afbakening van het territorium vinden deels al in najaar en winter plaats. In jan. en febr. laten Buizerd (miauwen) en Havik (kekkeren) zich al vaak opvallend zien en horen. Bij de trekvogels komen de mannetjes het eerst terug en beginnen direct na aankomst met territoriumafbakening en balts. De balts gaat bij de meeste roofvogels onder luid roepen vergezeld van indrukwekkende vliegacrobatiek; duik-, stijg- en guirlandevluchten, loopings, buitelingen, schijnaanvallen, achtervolgingen en prooioverdracht. Vaak wordt direct boven de toekomstige nestplaats gebaltst. Valken bouwen geen eigen nest. De overige soorten bouwen grote takkennesten, liefst hoog in bomen, die ze vaak meerdere jaren gebruiken en uitbouwen. Haviken versieren hun nesten vaak met fris groen, waarschijnlijk tegen vliegen.

Valken bouwen geen nest en zijn afhankelijk van oude kraaiennesten en nestkasten. Tegenwoordig ondervinden valken concurrentie van Nijlganzen, die hun nestkasten kraken. Niet alleen van Torenvalken maar ook die van slechtvalken! Evenals nesten van Buizerds en Haviken. Want ze verliezen het gevecht om horst of kast meestal van de veel forsere ganzen. Een remedie is het plaatsen van meer nestkasten vlak bij elkaar. Andere nijlganzen worden niet in de directe nabijheid geduld en zo kunnen valken toch ongestoord broeden.

Nesten                                                                                 Roofvogelsoort

Eigen nesten op de grond

Kiekendieven

Eigen nesten in bomen

Arenden, Buizerd, Havik en Sperwer

Kraaiennest of nestkast

Boomvalk en Torenvalk

Hoog op kliffen, masten of gebouwen ,

Kraaiennest of nestkast

Slechtvalk

Aantal eieren en jongen              Roofvogelsoort

1-4 eieren en 1-2 jongen

Grote roofvogels zoals Arenden

2-6 eieren en 2-4 jongen

Middelgrote roofvogels zoals

Buizerd, Havik en Kieken

4-8 eieren en 4 – 6 jongen

Kleine roofvogels zoals

Sperwer en Torenvalk

Aantal eieren en broedresultaat zijn in hoge mate afhankelijk van hoeveelheid aanwezige prooidieren, b.v. het jaarlijkse muizenbestand. In het voorjaar copuleren roofvogels 400-500 keer voor bevruchting maar ook voor paarbandversterking.  In het algemeen is het vrouwtje het actiefst bij de nestbouw, broedt meestal alleen en verzorgt alleen de jongen. Pas wanneer de jongen wat groter zijn gaat het vrouwtje ook dicht in de buurt van het nest jagen. Het mannetje jaagt in een veel groter gebied en vangt prooi voor het broedende vrouwtje en de jongen en draagt prooi vaak over aan het vrouwtje.

Het moment van broeden is zo afgestemd dat jonge roofvogels opgroeien in de periode dat het meeste voedsel beschikbaar is. Haviken eind mei/begin juni, wanneer jonge Spreeuwen en Gaaien uitvliegen. Buizerd en Torenvalk iets later, wanneer muizen het talrijkst zijn en de Boomvalk in de zomer wanneer zwaluwen en leeuweriken uitvliegen. Roofvogels hebben meestal 1 legsel per seizoen, bij verlies wordt wel eens een tweede poging gedaan. De broedduur van de meeste roofvogels vanaf het eerste ei bedraagt 31-34 dagen. Bij Buizerd 37 en bij Sperwer en Havik zelfs 40 dagen. De eieren zijn meestal wit en licht gevlekt, bij valken roodbruin. De nestjongenfase duurt bij de kleine roofvogels ca. 28 en bij de grote ca. 42 dagen. De donsjongen zijn meestal wit of vuilwit. Het eerste donskleed is kort en dun, het tweede lang, ruiger en meestal donkerder. Het vaststellen van het geslacht tijdens de nestfase vindt vooral plaats door het meten van de klauwlengte en via een leeftijdstabel (Bijlsma). Dit is de afstand van nagelpunt middelste teen t/m nagel achterteen. Uitgevlogen jonge roofvogels zijn te herkennen aan het meestal grijsbruine verenkleed van de moeder en de lichte zomen van dekveren op de rug. De sterfte bedraagt het eerste jaar gemiddeld 50%, de jaren erna 25% of minder. Hoe groter de soort, hoe ouder ze worden. Jonge vogels zwerven tot honderden kilometers ver om een eigen territorium te vinden. Bij de trekkers vertrekken de juveniele vogels eerder dan de adulte naar het zuiden.

 Polygamie komt algemeen voor bij alle Kiekendieven, vaak gepaard met losse kolonievorming. Een kiekendief heeft dan gewoonlijk 2-3 bij uitzondering 6 vrouwtjes, die op ca. 10-100 m afstand van elkaar nestelen.

Kainsyndroom; Eieren worden met tussenpozen van 2-3 dagen gelegd, maar roofvogels starten in tegenstelling tot de meeste andere vogelsoorten, direct met broeden vanaf het eerste ei, zodat de uitgekomen jongen in leeftijd en grootte verschillen. Bij voedselgebrek pakken de grootste en sterkste jongen de aangevoerde prooi en verhongeren de kleinste jongen. Vooral bij de grotere soorten (arenden) worden deze nestdotjes opgegeten door hun grotere broertjes of zusjes.

Bijzondere bescherming; Sommige andere vogels, o.a. duiven nestelen soms in de directe nabijheid van een bezet roofvogelnest. Zij profiteren dan van de agressieve nestverdediging van die roofvogel. In Nederland komt dat voor bij Boom- en Torenvalk.

DE ROOFVOGELTREK

Ongeveer de helft van alle soorten roofvogels trekt ’s winters zuidwaarts bij gebrek aan voldoende voedsel in het broedgebied. Een aantal verlaat het broedgebied om te gaan zwerven, anderen trekken gericht zuidwaarts naar Spanje, Portugal of Afrika. Echte trekvogels zijn Boomvalk, Visarend, Grauwe Kiekendief en Wespendief omdat ze vooral insecten en vissen eten. Torenvalk, Havik en Buizerd zijn, behalve in Noord-Europa, vooral stand- en zwerfvogel.

De trek van Europese roofvogels naar Afrika is massaal en spectaculair.  De trekkende vogels mijden grote watervlakten en de trek verloopt naar het zuiden via zee-engtes. Zoals Fälsterbo in Zweden, Gibraltar, Istanbul en Eilat. Gibraltar is voor de West Europese roofvogels de oversteekplaats en zij overwinteren in West-Afrika. Eilat is voor alle oostelijke vogels de laatste oversteek naar Afrika en zij overwinteren in Oost Afrika. Er passeren daar in de beste jaren tienduizenden Steppe-arenden, honderdduizenden Buizerds (Steppebuizerds) en Wespendieven. Verder Zwarte Wouwen, Aasgieren, Vale Gieren en alle soorten arenden, kiekendieven, valken, haviken en sperwers.

In de winter verblijven veel roofvogels in de nacht op gemeenschappelijke slaapplaatsen.

In de Zeeuwse delta b.v. ca. 30-50 Bruine Kiekendieven, bij Valencia in de Ebro-delta ca. 300 Bruine Kiekendieven. Op mega-slaapplaatsen in West Senegal worden duizenden Kleine Torenvalken en Zwaluwstaartwouwen geteld. In centraal Senegal duizenden Grauwe Kiekendieven.

Zoals bij de meeste vogels keren de mannetjes het eerst terug om de beste broedterritoria te bezetten. Deze voorjaarstrek is veel minder massaal en opvallend.

BELANGRIJKSTE BEDREIGINGEN

 Van 1750 tot 1950 waren dat roofvogelvervolging en bestrijdingsmiddelen. Roofvogels werden vroeger vooral vervolgd door jagers met geweren, vallen en vergiftigd aas wegens vermeende voedselconcurrentie. Wat jagers niet voor elkaar kregen n.l. komplete uitroeiing, leek wel in de jaren zestig te gebeuren door grootschalig gebruik van niet-afbreekbare bestrijdingsmiddelen, vooral DDT, dat zich ophoopte in het lichaamsvet.  Eischalen werden daardoor broos en braken tijdens het broeden. En in de winter trad acute sterfte op, wanneer vogels hun vetreserves aanspraken. Sinds een gebruiksverbod op deze bestrijdingsmiddelen is het aantal roofvogels spectaculair toegenomen. Rond 1975 nestelden nog geen 7.000 paar roofvogels in ons land. Dat aantal bedroeg in 2000 ca. 25.000 paar (12 soorten). Dat aantal bleef tot 2015 min of meer constant en er kwamen zelfs soorten bij.

Van een compleet herstel van roofvogelpopulaties is echter geen sprake. Enkele soorten, zoals Boomvalk en Torenvalk, nemen zelfs alweer af. Vooral de overmaat aan stikstof in het milieu leidt in de voedselketen tot veranderingen in dierlijke eiwitten en gebrek aan vitamine B2 wat slechte broedresultaten bij o.a. Sperwers tot gevolg heeft. Ook het stapelvoedsel voor roofvogels en uilen in de vorm van muizen neemt de laatste decennia overal af door intensievere landbouw.

Tegenwoordig worden roofvogels nog steeds vervolgd met gif en geweer door roofvogelhaters uit jacht- en weidevogel kringen. Postduivenhouders wijzen ook met een beschuldigende vinger naar Havik en Slechtvalk. Maar deze vangen vooral jonge, verdwaalde en verzwakte vogels. En werken dus mee aan de selectie die de duivenhouder zelf ook doet. Landelijk is het vangpercentage van de totale duivenpopulatie minder dan 1 %, maar plaatselijk kan dat natuurlijk meer zijn. Jaarlijks wordt, vooral in het noordoosten en zuiden van ons land 20-50% van alle nesten en broedsels van roofvogels vernield of verstoord. Alleen al van de Buizerd worden jaarlijks 400-1.400 vogels illegaal gedood of gevangen. De reden is gebrekkige kennis. Wat we begrijpen waarderen we en beschermen we. Zo denken veel mensen hoe meer roofdieren, des te minder prooidieren. Maar het omgekeerde is waar! Minder prooidieren betekent minder voedsel en afname van het aantal roofdieren.

Een nieuwe bedreiging vormen de liefhebbers van roofvogels. Aangestoken door de Harry Potter films en de vele roofvogelshows willen veel volwassenen en kinderen zelf een roofvogel of uil in een kooi. Ook het aantal valkeniers neemt toe. 

Om aan deze groeiende vraag naar roofvogels en uilen te voldoen is het aantal in gevangenschap geboren vogels ontoereikend en worden jonge vogels in het wild uit het nest geroofd. Vooral Haviken en Kerkuilen zijn gewild en daarmee zeer bedreigd. Ook predatie is toegenomen. Zowel van jonge als van volwassen vogels. Debet hieraan zijn de oprukkende Havik, Oehoe en Boommarter. De Havik heeft zich door voedselgebrek (duiven) in de oostelijke helft van land ook over de hele westelijke helft van Nederland verspreid. De Oehoe verspreid zich vanuit Duitsland in de oostelijke helft van Nederland. En de Boommarter wordt ook steeds meer in het westen aangetroffen.    

Hardnekkig bijgeloof in Afrikaans en Aziatische landen is voor trekkende roofvogels de grootste bedreiging. Ze worden daar massaal afgeschoten omdat men gelooft dat het eten van een stukje roofvogel of aaseter migraine en epilepsie geneest. Of zelfs dat je er helderziend van wordt.

ROOFVOGELS IN NEDERLAND

 

soort

aantal

broedparen

trend

 

overwinteraars

 

1965

    2015/17

 

 

 

Bruine Kiekendief

     75

      900-1.200

   -

 

     100-200

Blauwe Kiekendief

   200

        10-14

   -

 

     400-800

Grauwe Kiekendief

   250

        36-47

   ?

 

 

Buizerd

   100

10.000-17.000

   +

 

30.000-50.000

Ruigpootbuizerd

 

 

 

 

        50-80

Wespendief

     ?

      360-440

    -

 

 

Zwarte Wouw

 

            3

    +

 

 

Rode Wouw

 

            8

    +

 

 

Havik

     20

   1.900-2.300

  +/-

 

   5.000-7.500

Sperwer

   750

   3.000-3.600

    -

 

 10.000-15.000

Torenvalk

2.000

   3.000-6.000

    -

 

 10.000-20.000

Smelleken

 

 

 

 

       200-300

Boomvalk

1.000

      450-750

    -

 

 

Roodpootvalk

 

 

 

 

 0-1.000 (doortr)

Slechtvalk

 

       130-170

    +

 

        500-800

Zeearend

 

            11

    +

 

          20-40

Visarend

 

              1

    +

 

         200(doortr)

Slangenarend

 

 

    +

 

      10-20(overz)

Rond 1970 nestelden ca.7.000 paar van 11 soorten roofvogels in Nederland. Rond 2000 waren dat 25.000 paar en dat aantal bleef tot 2015 ongeveer gelijk. Maar sommige soorten namen toe terwijl andere soorten afnamen.

Boomvalk, Torenvalk, Slechtvalk, Buizerd, Havik, Sperwer en Bruine Kiekendief zijn algemeen voorkomende broedvogels. Wespendief, Blauwe en Grauwe Kiekendief, zijn schaarse broedvogels. De Zeearend en de Visarend zijn nieuwe broedvogels. Slangenarend, Rode en Zwarte Wouw zijn sinds 2010 incidenteel broedvogel, maar nemen de laatste jaren in aantal toe en kunnen de komende jaren waarschijnlijk ook tot de Nederlandse broedvogels gerekend worden. Steppekiekendieven en Roodpootvalken trekken in wisselend aantal door in herfst en voorjaar. Een enkele Steppekiekendief is ook zomergast en er is zelfs al een succesvol broedgeval gemeld. De Vale Gier is in groepjes incidenteel zwerfvogel. De Ruigpootbuizerd en Smelleken zijn hier regelmatige wintergasten.

De meest talrijke en meest opvallende roofvogels zijn de paalzittende Buizerd en de biddende Torenvalk. De meest spectaculaire roofvogels zijn Boomvalk en Slechtvalk als supersnelle luchtjagers en de Zeearend vanwege zijn enorme vleugelspanwijdte van 2 -2,5 meter.

Literatuur

- Ecologische Atlas van de Nederlandse Roofvogels 1996, Rob G. Bijlsma

- Handleiding Veldonderzoek Roofvogels 1997, Rob G. Bijlsma

- Roofvogels en Uilen in Europa 1999, Henk van den Brink

- Veldgids Roofvogels 2005, Benny Gensbol

- Vogelatlas van Nederland 2018, SOVON

 

2019 Marcel Boer/werkgroep Roofvogels en Uilen, Vogelbeschermingswacht Zaanstreek