RANSUIL, Asio otus, Long-eared Owl, Waldohreule, Hibou moyen-duc
Kenmerken: Middelgrote slanke uil met lange, maar niet altijd zichtbare oor pluimen en oranje gele ogen. In rust en in vlucht kunnen oor pluimen plat gelegd worden. Bovenzijde verenkleed geelbruin gemarmerd als boomschors. Onderzijde roestgeel met forse donkere lengtestrepen. Mannetjes aan de onderzijde lichter dan vrouwtjes. In rust of camouflagehouding worden oren opgezet, ogen gesloten en gezichtssluier en lichaam lang gemaakt. Actieve vogels vertonen brede , ronde gezichtssluier, felgekleurde oranje ogen en onopvallende platte oor pluimen. L 36 cm. Spanwijdte 95 cm. Vrouwtje 250-370 g. In broedtijd het zwaarst. Mannetje 220-280g. Sterfte 1e jaar ca.50%, volgende jaren 30%. Sterfte in verkeer ca. 50%. Max. lft. 28 jaar.
Geluid: Hol welluidend hoeh. Hoeh. Klapt tijdens baltsvlucht kort met de vleugels. Baltszang is moeilijk te horen. Maar van mei tot aug. zijn jonge bedelende uilen met zeurende zsi-klanken tot 300 m wel goed te horen, waardoor Ransuilen dan het makkelijkst te inventariseren zijn.
Voedsel: In de zomer hoofdzakelijk woelmuizen, maar ook bos-, aardmuizen en in herfst en winter ook veel kleine vogels als mussen en vinken, die op gezamenlijke slaapplaatsen worden gevangen. Typisch is de jachtvlucht in wijde bochten hoog boven de grond, waarbij kleine zoogdieren vnl. op gehoor worden gelokaliseerd, wat bij regen niet lukt. De ransuil doet ook aan stand jacht en kan bidden. Kleine vogels jaagt hij met zijn vleugels uit de slaapplaatsen. Vlinders en grote kevers worden van de grond opgepikt. Jagen 4-5 uur in schemering en nacht in een gebied van 2-3 km2 .
Voorkomen: De Ransuil is een standvogel, die door zijn verborgen levenswijze niet erg opvalt. Jaagt in open terrein, velden, weiden en moerassen met lage begroeiing. Maar ook boven open bos en wegbermen. Roest en broedt bij voorkeur in naaldbomen en coniferen, steeds meer in dorpen en steden. Waarschijnlijk meer voedsel, veiliger en meer oude eksternesten. Overwintert in groepjes midden in steden. Zwerft bij voedseltekort honderden km’s. Maar omgekeerd trekken muizenpopulatie-explosies Ransuilen van grote afstanden aan. De Ransuilenpopulatie fluctueert jaarlijks mee met de muizenpopulaties. In NL is het aantal broedparen sinds 20 jaar met 75% afgenomen tot ca. 5000 paar. Oorzaken; voedseltekort, predatie door havik, op het nest ook wel door buizerd, verdringing door bosuil en minder nestgelegenheid door predatie van kraaien en eksters door havik . In de Zaanstreek worden jaarlijks ca. 10 broedgevallen gelokaliseerd.
Voortplanting: Ransuilen zijn in de broedtijd solitair, maar in het winterhalfjaar sociaal. De gezamenlijke roest- en slaapplaatsen worden vaak vele jaren achtereen door enkele tot tientallen uilen gebruikt. Soms zelfs meer dan 100 jaar! Vertoont zo goed als geen territoriaal gedrag. Zijn overwegend monogaam en voor slechts een seizoen gepaard. Is voor nest afhankelijk van oude kraaien- en eksternesten. Broeden vaak jaren achtereen op dezelfde plek. In principe 1 broedsel met 4-6 eieren. Bij groot voedselaanbod soms 2. Dons jongen vertonen al oorpluimen in aanleg en zijn herkenbaar aan zwarte karakteristieke boevenmaskertje. Met 3 weken begint het takkelingenstadium, met 5 weken kunnen de jongen vliegen en vanaf 10 weken zijn ze zelfstandig. Waarna ze honderden km’s in oostelijke of zuidelijke richting kunnen wegtrekken. Meestal 50-100 km, maar soms 2000-3000 km.
foto ©Jos Spijkerman
foto ©Jos Spijkerman